De cervicale discusprothese
Sinds meerdere jaren bestaat de gouden standaard van de chirurgische behandeling van een cervicale discushernia uit de wegname van de tussenwervelschijf via anterieure toegang gevolgd door de wegname van de discushernia (die tegen de zenuwwortel drukt) en vervolgens een zogenaamde ‘fusie’ van boven- en onderliggend wervellichaam door het inbrengen in de tussenwervelruimte van een kooitje (cage) in titanium of PEEK, hetzij een botgreffe. De resultaten van deze interventie zijn steeds bevredigend geweest op korte en middellange termijn. Op lange termijn is echter vastgesteld dat na een fusie-ingreep de aanleunende tussenwervelschijven een versnelde neiging tot slijtage kunnen gaan vertonen.
Onderzoek en ontwikkeling heeft zich daarom toegelegd op het vinden van een oplossing die niet alleen toelaat om de betreffende tussenwervelschijf te verwijderen en de hoogte van de tussenwervelschijf te herstellen, maar ook om de mobiliteit van de tussenwervelschijf te vrijwaren en aldus de aanleunende tussenwervelschijven van versnelde slijtage te behoeden. Vanuit die optiek werden de cervicale discusprotheses ontwikkeld.
Het hoofddoel van de protheses bestaat er dus in de beweeglijkheid van het betreffende niveau te bewaren en de aanleunende tussenwervelschijfniveaus te beschermen. De ingreep bestaat dus uit de wegname van de tussenwervelschijf en van de discushernia, gevolgd door het inbrengen van de prothese in de tussenwervelruimte.
Een prothese bestaat in principe uit twee platen uit titanium of CoCr legering, vaak bedekt met een plasmapore coating die de integratie van de prothese met de aanleunende botstructuren van de wervellichamen bevordert. Het gewricht tussen beide platen (en dus tussen beide wervellichamen) is gemaakt uit titanium, hetzij polyurethaan of polyethyleen.
De diagnostische oppuntstelling voorafgaand aan de ingreep blijft dezelfde, bestaande uit een CT-scan en/of MR-scan van de halswervelkolom, vaak aangevuld met dynamische radiografieën om de beweeglijkheid van het betreffende discusniveau te bevestigen.
De Belgian Neurosurgical Spine Society heeft richtlijnen ontwikkeld voor het gebruik van cervicale protheses. Deze richtlijnen stipuleren dat een prothese kan aangewend worden in geval van zenuwwortelcompressie door een zachte discushernia bij een patiënt van 18 tot 60 jaar. Het gebruik van een prothese wordt niet aanbevolen bij uitgesproken uncarthrosis, facetarthrosis, vernauwing van het wervelkanaal, ruggenmergcompressie, fractuur of tumor.
Hoewel veel vragen voorlopig onvolledig beantwoord zijn, onder meer over het beste type prothese, implantatie-techniek en slijtage van het implantaat op langere termijn, is de cervicale discusprothese in de voorbije jaren een waardevol alternatief voor de klassieke fusie-operatie geworden.
|